Charles Darwin
Charles Robert Darwin (12 februari 1809 - 19 april 1882),
Ontleent zijn roem aan de theorie dat evolutie van soorten wordt gedreven door natuurlijke selectie. Het bestaan van evolutie is tijdens zijn leven binnen een groot deel van de wetenschappelijke gemeenschap geaccepteerd. Hij werd gelovig opgevoed en opgeleid. Dankzij de waarnemingen en ontdekkingen die hij in de loop van zijn leven deed, ging hij echter steeds meer twijfelen over zowel de gangbare ideeën over soortvorming als zijn persoonlijke geloof.
Tijdens een onderzoek reis met het schip ‘de Beagle’ (1831-1836) bezocht Darwin Zuid-Amerika, Australië, het zuiden van Afrika en diverse eilandengroepen in de Grote en Indische Oceaan. Op al deze plekken bestudeerde hij de plaatselijke dieren, planten, fossielen en geologie. Een groot deel van zijn verdere leven was gewijd aan het onderzoeken en classificeren van de op zijn reis verzamelde voorwerpen. Het was onder andere dankzij dit onderzoek dat hij op zijn theorie over het ontstaan van soorten kwam. Darwins werk zorgde voor een revolutie binnen de wetenschap, maar had ook invloed op maatschappij, filosofie en religie. De acceptatie van evolutie zette de mens neer als een diersoort, onderdeel van de natuur, in plaats van een boven de natuur staande levensvorm. Samen met de erfelijkheidsleer van Mendel vormt Darwins evolutietheorie tegenwoordig de basis van alle biologische kennis.
Darwin en de evolutietheorie
De evolutietheorie van Charles Darwin inspireerde veel psychologen. Hoewel de evolutietheorie veel voorlopers had, zorgde Darwin voor een doorbraak door het proces van afstamming met verandering zorgvuldig te documenteren. Hiervoor gebruikte hij de vele gedetailleerde observaties die hij gedurende een lange tijd verzameld had. Het mechanisme van de evolutie dat Darwin voorstelde, staat nu bekend als de natuurlijke selectie. Dit mechanisme houdt in dat, wanneer de omgeving verandert, sommige eigenschappen van een organisme meer voordeel bieden dan andere. Dieren die de goede kenmerken hebben, kunnen zich met meer succes voortplanten. Terwijl andere dieren (met slechte kenmerken) meer moeite hebben om te overleven en zich voort te planten in de veranderde omgeving. Om deze reden zullen zij uitsterven. Deze struggle for life en survival of the fittest, zorgen ervoor dat dieren veranderen onder invloed van de lokale omgeving.